Publicatie datum: 20-03-2013
Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouwgewassen - Secundaire hoofdelementen
In dit hoofdstuk van de bemestingsadviesbasis vindt u de meest actuele bemestingsadviezen voor secundaire hoofdelementen. Tot de zogenoemde secundaire hoofdelementen die nodig zijn voor de plantengroei, behoren magnesium, zwavel en calcium. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze elementen.
Magnesium
Het magnesiumgehalte van de grond wordt uitgedrukt in mg MgO/kg grond. De extractiemethode is [INVALID URL] te vinden.
De vermelde adviezen hebben betrekking op MgO toegediend in de vorm van MgSO4 of MgO uit dierlijke mest. De werking van MgO toegediend in de vorm van MgCO3 wordt bij najaarstoediening op 50% van de werking van MgSO4 gesteld en bij voorjaarstoediening op 25% van de werking van MgSO4. MgCO3 heeft een langere nawerking dan MgSO4.
Magnesiumgebrek komt in hoofdzaak voor op zandgronden met weinig organische stof en een lage pH, maar het kan ook op zeeklei (onder andere in aardappelen) voorkomen. Een ruime kalivoorziening draagt bij aan het optreden van Mg-gebrek. Aardappelen zijn gevoeliger voor Mg-gebrek dan bieten en granen. Aardappelrassen kunnen echter onderling sterk verschillen in gevoeligheid.
Dekzand, dalgrond en löss
Op dekzand, dalgrond en löss is een advies op basis van grondonderzoek beschikbaar. De waardering en bijbehorende adviesgiften staan vermeld in tabel 1.
Als streefgetal geldt: 75 mg MgO/kg grond.
Waardering | MgO-gehalte (mg/kg grond) | Adviesgift* (kg MgO/ha) | |||
1e jaar | 2e jaar | 3e jaar | 4e jaar | ||
Laag | 0 -75 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Voldoende | 76 - 109 | 0 | 2 | 2 | 2 |
Ruim voldoende | 110 - 174 | 0 | 0 | 2 | 2 |
Hoog | 175 - 300 | 0 | 0 | 0 | 2 |
Zeer hoog | > 300 | 0 | 0 | 0 | 0 |
*: berekening gift (kg MgO/ha):
0: geen MgO-bemesting nodig
1: (75 - MgO-gehalte) x bouwvoordikte in dm x volumegewicht grond
2: 20,7 x bouwvoordikte in dm x volumegewicht grond
Afhankelijk van de Mg-toestand van de grond wordt geadviseerd jaarlijks of eenmaal in de twee tot vier jaar een bemesting met een bodemmeststof uit te voeren. Ook de in dierlijke mest aanwezige Mg kan bij bemesting worden meegeteld. Als desondanks toch nog gebreksverschijnselen voorkomen, wordt geadviseerd een bespuiting met een Mg-bladmeststof uit te voeren.
In geval van twijfel over de gebreksverschijnselen kan men een gewasonderzoek laten uitvoeren door een erkend laboratorium. Als het gehalte in het gewas lager is dan het kritische gehalte, is het advies om te bemesten. Er zijn echter geen algemeen geldende richtlijnen voor de wijze van bemonstering (gewasstadium, te nemen plantendeel, enz.), de analysemethode en het kritisch gehalte per gewas. Informeer hiernaar vooraf bij het laboratorium.
Kleigrond en zeezand
Op kleigrond en zeezand wordt geen advies gegeven op basis van grondonderzoek. Er kan wel grondonderzoek worden uitgevoerd om op basis van het MgO-gehalte van de grond de kans op een magnesiumgebrek in te schatten. Het streeftraject loopt van 60-120 mg MgO/kg grond. Beneden 60 mg/kg neemt met name op lichtere, kalkrijke kleigronden de kans op gebrekverschijnselen toe.
Gebrekverschijnselen kunnen op kleigrond en zeezand het beste worden bestreden door een bespuiting met magnesiumbladmeststoffen. Is de ervaring dat gebreksverschijnselen niet heel vaak voorkomen, wacht dan eerst de verschijnselen af en voer pas dan een bespuiting uit met een Mg-bladmeststof. Voor percelen waarop regelmatig Mg-gebrek in het gewas wordt waargenomen, luidt het advies om in het voorjaar een bodemmeststof (zoals kieseriet) te strooien of één of meerdere keren met een magnesiumbladmeststof te spuiten.
In geval van twijfel over de gebreksverschijnselen kan men een gewasonderzoek laten uitvoeren door een erkend laboratorium. Als het gehalte in het gewas lager is dan het kritische gehalte, is het advies om te bemesten. Er zijn echter geen algemeen geldende richtlijnen voor de wijze van bemonstering (gewasstadium, te nemen plantendeel enz.), de analysemethode en het kritisch gehalte per gewas. Informeer hiernaar vooraf bij het laboratorium.
n.b. Tabel 6.1 = tabel 1, tabel 6.2 voor vollegrondsgroenten is niet in deze tekst opgenomen.
Zwavel
Doordat de zwaveldepositie de afgelopen decennia is afgenomen, kan een zwavelbemesting nodig zijn om zwavelgebrek te voorkomen. Zwavel (S) is naast stikstof nodig voor de vorming van eiwitten in de plant. Een goede zwavelvoorziening is onder andere van belang voor de bakkwaliteit van tarwe.
Of een zwavelgift nodig is, hangt af van de zwavelbehoefte van het gewas en de zwavellevering in de bodem, die voor een deel wordt verzorgd door bodemprocessen en door zwavelaanvoer naar de bodem. De zwavelbehoefte is de hoeveelheid zwavel die minimaal beschikbaar moet zijn voor het gewas voor een ongeremde groei en een optimale opbrengst en kwaliteit. De behoefte is afhankelijk van de totale zwavelopname door het gewas, het zwavelopnamepatroon en de bewortelingsdiepte.
De hoeveelheid zwavel in de bodem die beschikbaar is voor gewasopname, wordt bepaald door de minerale zwavelvoorraad die na de winter nog in de bodem aanwezig is (Smin), mineralisatie van zwavel in de bodem tijdens het groeiseizoen (zwavelleverend vermogen), zwaveldepositie, zwavelaanvoer met beregening tijdens de teelt, capillaire opstijging van zwavelhoudend grondwater en door eventuele verliezen. Het zwavelleverend vermogen, de capillaire opstijging en de Smin zijn kwantitatief de belangrijkste aanvoerposten van zwavel. Ze kunnen echter alle drie sterk variëren. De bijdrage van zwaveldepositie is in heel Nederland nog maar gering. Via beregening met zwavelhoudend bronwater kan ook een substantiële hoeveelheid zwavel worden aangevoerd. Die aanvoer varieert echter sterk, afhankelijk van de hoeveelheid die wordt beregend en het zwavelgehalte in het water.
Zwavelgebrek is het eerste te verwachten in gewassen met een hoge zwavelbehoefte, op lichte, uitspoelingsgevoelige gronden, bij een laag zwavelleverend vermogen van de bodem en weinig capillaire opstijging. Het meest gevoelig voor zwavelgebrek zijn koolgewassen. Suikerbieten bleken in veldproeven niet op zwavelbemesting reageren, zelfs niet bij een lage zwaveltoestand van de bodem.
De kans op een zwaveltekort kan worden bepaald met behulp van een zwavelbalans:
Smin + depositie + mineralisatie + capillaire opstijging + beregening – gewasbehoefte – uitspoeling
Als de zwavelbalans een tekort aangeeft, is een zwavelbemesting zinvol om zwavelgebrek te voorkomen. De zwavelgift kan het beste in het voorjaar worden gegeven (ook bij wintergranen) vóór zaaien, poten of planten of kort daarna.
In tabel 2 zijn zwaveladviesgiften weergegeven, afhankelijk van de gewasbehoefte, de grondsoort en regio. De adviesgiften zijn gebaseerd op een gemiddeld zwavelleverend vermogen per grondsoort en regio en een lage Smin na de winter. De waarden waarmee is gerekend, zijn weergegeven onder 'Opmerkingen en gehanteerde uitgangspunten in de zwavelbalans'. De gewassen zijn naar gelang hun zwavelbehoefte ingedeeld in vier categorieën.
De adviesgiften in tabel 2 geven slechts een ruwe indicatie. Een nauwkeurigere bepaling van de zwavelgift is mogelijk door het zwavelleverend vermogen van de grond en de Smin te laten meten door een erkend laboratorium en als de zwavelbehoefte van het betreffende gewas precies bekend is. Het zwavelleverend vermogen kan bij de bepaling van de bodemvruchtbaarheidstoestand worden meegenomen en de Smin voor de teelt kan tegelijk met de Nmin worden bepaald.
Grondsoort en regio | Gewasgroep* | |||
1 | 2 | 3 | 4 | |
Kleigronden | ||||
Noordelijk kleigebied | 50 | 20 | 10 | 0 |
Zuidwestelijk kleigebied en rivierkleigebied | 25 | 0** | 0 | 0 |
IJsselmeerpolders | 10 | 0 | 0 | 0 |
Noordwestelijk en westelijk kleigebied | 15 | 0 | 0 | 0 |
Oude zeeklei in Droogmakerijen en bouwland in Hollands/Utrechts weidegebied | 10 | 0 | 0 | 0 |
Bouwland op kleiig veen in Hollands/Utrechts weidegebied | 0 | 0 | 0 | 0 |
Zand-, dal- en lössgronden | ||||
Noordelijke en Noordoostelijke zand- en dalgronden | 55 | 25 | 10 | 0 |
Oostelijke, centrale, Zuidelijke en Zuidoostelijke zandgronden | 50 | 20 | 10 | 0 |
Löss | 45 | 15 | 0** | 0 |
*: Indeling in gewasgroepen
Zeer hoge behoefte | Sluitkool, spruitkool |
Hoge behoefte | Bloemkool, Chinese kool, knolselderij, koolzaad |
Matige behoefte | Aardappel (consumptie-, zetmeel-), boerenkool, broccoli, granen, graszaad, peen, peulvruchten (erwt, boon), prei, snijmaïs, uien |
Lage behoefte | Pootaardappel, sla, suikerbiet, vlas |
**: Bij een iets lager dan gemiddeld zwavelleverend vermogen en/of een iets lagere Smin (zie bij opmerkingen en uitgangspunten 2 en 3 hieronder) is er al snel risico op zwaveltekort en kan een kleine zwavelgift zinvol zijn.
Opmerkingen en gehanteerde uitgangspunten in de zwavelbalans:
- Het zwavelgehalte in meststoffen wordt uitgedrukt in percentage SO3. Dit kan worden omgerekend naar S door het SO3-gehalte door 2,5 te delen.
- Voor het zwavelleverend vermogen zijn de onderstaande waarden gehanteerd (kg S/ha):
Kleigronden Noordelijk kleigebied 20 Zuidwestelijk kleigebied en rivierkleigebied 21 IJsselmeerpolders 45 Noordwestelijk en westelijk kleigebied 32 Oude zeeklei in Droogmakerijen en bouwland in Hollands/Utrechts weidegebied 41 Bouwland op kleiig veen in Hollands/Utrechts weidegebied 45 Zand-, dal- en lössgronden Noordelijke en Noordoostelijke zand- en dalgronden 10 Oostelijke, centrale, Zuidelijke en Zuidoostelijke zandgronden 10 Löss 16 - Voor de Smin zijn de onderstaande waarden gehanteerd (kg S/ha in de laag 0-30 cm):
Dekzand, dalgrond en löss 15 Jonge zeeklei en rivierklei 10 Oude zeeklei 15 Kleiig veen 50 - De zwavelaanvoer door capillaire opstijging is voor zand, dalgrond, löss en het noordelijke kleigebied op 0 gesteld en voor de overige kleigebieden en kleiig veen op 20 kg S/ha.
- Voor de zwaveldepositie is uitgegaan van de jaardepositie van 2007, die is gepubliceerd door het Planbureau voor de Leefomgeving, en van een groeiseizoen van vijf maanden.
- Via beregening kan een substantiële hoeveelheid zwavel worden aangevoerd. Die aanvoer varieert echter sterk, afhankelijk van de hoeveelheid die wordt beregend en van het zwavelgehalte in het beregeningswater. Als dit gehalte bekend is en er naar verwachting regelmatig tijdens de gewasgroeiperiode zal worden beregend, kan men eventueel op basis van de verwachte of gemiddelde beregeningsgift de zwavelaanvoer berekenen en deze in mindering brengen op de adviesgift die in tabel 6.2 is weergegeven. Als niet bekend is of en hoeveel er zal worden beregend en wanneer, kan de post zwavelaanvoer via beregening op nul worden gesteld.
- Organische mest beval ook zwavel, maar deze komt pas beschikbaar voor het gewas na mineralisatie. De eerstejaars zwavelwerking uit organische mest is laag en levert slechts een geringe bijdrage aan de zwavelvoorziening van het gewas. Door frequent gebruik van organische mest stijgt op termijn het zwavelleverend vermogen van de bodem.
- De post zwaveluitspoeling is op nul gesteld. Uitspoeling vindt vooral plaats in de herfst en winter. In extreem natte perioden in het voorjaar en de zomer kan ook uitspoeling optreden.
Calcium
Calcium komt in meerdere stikstof-, en fosfaatmeststoffen voor (o.a. in kalkammonsalpeter en tripelsuperfosfaat) en wordt via bemesting met deze meststoffen aangevoerd. Ook wordt het uiteraard aangevoerd door bekalking ter verhoging van de pH en verbetering van de structuur van de grond.
Calciumgebrek komt onder normale groeiomstandigheden vrijwel nooit voor. Daarom is het in principe niet nodig grond- en/of gewasonderzoek uit te voeren. Als er toch sprake lijkt van Ca-gebreksverschijnselen, kan men een gewasanalyse laten uitvoeren door een erkend laborotarium. Symptomen van Ca-gebrek zijn afsterven van groeipunten, dode bladpunten, gele gekrulde bladeren bovenin de plant of kleine lichtgroene, nieuwe bladeren. Ook het optreden van bepaalde vormen van rand in sla, andijvie en Chinese kool kan een gevolg zijn van Ca-gebrek.
Als het Ca-gehalte in het gewas lager is dan het kritische gehalte, kan een bemesting met een Ca-houdende meststof worden overwogen. Bij voorkeur wordt deze bemesting aan bodem of blad uitgevoerd in combinatie met een ander element dat men toch al toe wilde dienen, bijvoorbeeld samen met stikstof in de vorm van kalksalpeter (calciumnitraat).
Er zijn geen algemeen geldende richtlijnen voor de wijze van bemonstering (gewasstadium, te nemen plantendeel enz.), de analysemethode en het kritisch gehalte per gewas. Informeer hiernaar vooraf bij het laboratorium.