Publicatie datum: 20-03-2013
Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouwgewassen - Samenstelling en werking van organische meststoffen
In dit hoofdstuk van de bemestingsadviesbasis vindt u informatie over de samenstelling en werking van organische meststoffen.
Samenstelling van organische meststoffen
In tabel 1 is de mediane of de gemiddelde samenstelling van verschillende soorten organische mest weergegeven. Hierbij moeten de volgende opmerkingen worden gemaakt:
- Het gebruik van organische meststoffen is via een aantal wetten en besluiten (o.a. Meststoffenwet en BGM) aan wettelijke regels gebonden.
- Ga voor de berekening van de nutriëntengiften uit van de gemeten gehalten in de betreffende mestpartij. De werkelijke gehalten kunnen sterk afwijken van de in de tabel vermelde gehalten. Dit hangt o.a. samen met verschillen in rantsoenen, watergebruik, productiewijze en mate van menging. Maak gebruik van goed gemixte mest en laat deze van tevoren analyseren.
- Het is mogelijk dat de weergegeven gehalten regelmatig worden bijgesteld.
Mestsoort | Droge stof | Organische stof | N-totaal | Nm | Norg | P2O5 | K2O | MgO | Na2O | Dichtheid (kg/m3) |
Drijfmest | ||||||||||
Rundvee | 85 | 64 | 4,1 | 2,0 | 2,1 | 1,5 | 5,8 | 1,2 | 0,7 | 1005 |
Vleesvarkens | 93 | 43 | 7,1 | 4,6 | 2,5 | 4,6 | 5,8 | 1,5 | 1,2 | 1040 |
Zeugen | 67 | 25 | 5,0 | 3,3 | 1,7 | 3,5 | 4,9 | 1,4 | 0,9 | |
Rosékalveren | 94 | 71 | 5,6 | 3,0 | 2,6 | 2,6 | 5,0 | 1,6 | 1,2 | |
Witvleeskalveren | 22 | 17 | 2,6 | 2,1 | 0,5 | 1,1 | 4,5 | 1,7 | 1,6 | |
Gier** | ||||||||||
Rundvee | 25 | 10 | 4,0 | 3,8 | 0,2 | 0,2 | 8,0 | 0,2 | 1,0 | 1030 |
Vleesvarkens | 20 | 5 | 6,5 | 6,1 | 0,4 | 0,9 | 4,5 | 0,2 | 1,0 | 1010 |
Zeugen | 10 | 10 | 2,0 | 1,9 | 0,1 | 0,9 | 2,5 | 0,2 | 0,2 | |
Vaste mest | ||||||||||
Rundvee grupstal | 194 | 152 | 5,3 | 0,9 | 4,4 | 2,8 | 6,1 | 2,2 | 1,0 | 900 |
Varkens (stro) | 260 | 153 | 7,9 | 2,6 | 5,3 | 7,9 | 8,5 | 2,5 | 0,9 | |
Leghennen*** | 573 | 416 | 25,6 | 2,5 | 23,1 | 19,6 | 15,5 | 5,5 | 1,7 | 605 |
Leghennen + nadroog**** | 810 | 427 | 34,1 | 3,9 | 30,2 | 27,8 | 20,1 | 5,9 | 2,3 | |
Kippenstrooiselmest | 713 | 359 | 28,0 | 3,6 | 24,4 | 25,6 | 20,8 | 7,5 | 3,4 | 600 |
Vleeskuikens + parelhoen | 626 | 419 | 32,1 | 8,0 | 24,1 | 16,8 | 20,5 | 7,1 | 3,0 | 605 |
Vleeskalkoenen | 520 | 427 | 23,3 | 6,0 | 17,3 | 19,7 | 13,4 | 5,8 | 6,7 | 535 |
Schapen | 276 | 195 | 8,8 | 2,0 | 6,8 | 4,5 | 15,6 | 2,7 | 2,5 | |
Geiten | 291 | 174 | 9,9 | 2,4 | 7,5 | 5,3 | 12,8 | 4,0 | 1,9 | |
Nertsen | 452 | 293 | 28,3 | 16,1 | 12,2 | 26,9 | 5,4 | 3,5 | 8,1 | |
Eenden | 275 | 237 | 8,9 | 1,6 | 7,3 | 7,3 | 8,4 | 3,4 | 1,3 | |
Konijnen | 408 | 332 | 9,4 | 2,3 | 7,1 | 6,7 | 10,7 | 5,2 | 2,0 | |
Paarden | 287 | 160 | 4,6 | 0,5 | 4,1 | 2,7 | 8,1 | 1,8 | 1,6 | 700 |
Compost | ||||||||||
Champost | 336 | 211 | 7,6 | 0,4 | 7,2 | 4,5 | 10,0 | 2,3 | 0,9 | 550 |
GFT-compost***** | 696 | 242 | 12,8 | 1,2 | 11,6 | 6,3 | 11,3 | 4,8 | 800 | |
Groencompost****** | 559 | 179 | 5,0 | 0,5 | 4,5 | 2,2 | 4,2 | 1,8 | ||
Overige meststoffen met organische bestanddelen******* | ||||||||||
Betacal-carbo | 680 | 90 | 3,3 | 11,5 | 1,1 | 11,0 | 0,3 | |||
Betacal-filter | 580 | 80 | 2,8 | 9,8 | 0,9 | 9,0 | 0,2 | |||
Betacal-flow | 450 | 60 | 2,3 | 8,0 | 0,8 | 8,0 | 0,2 |
*: Gekozen is voor de mediaan, omdat deze minder wordt beïnvloed door sterk afwijkende waarden in de gegevens dan het rekenkundig gemiddelde.
Van GFT- en groencompost en overige organische meststoffen is de gemiddelde samenstelling weergegeven, omdat er geen cijfers van de mediane samenstelling beschikbaar waren.
Zie hier (verwijzing) voor de mestcodes.
**: Bron: IKC-Landbouw 1996.
***: Gehouden op een mestbandbatterij met geforceerde droging zonder nadroging.
****: Gehouden op een mestbandbatterij met geforceerde droging met nadroging.
*****: Bron: Vereniging Afvalbedrijven 2011.
******: Bron: Branche Vereniging Organische Reststoffen 2011.
*******: Bron: Databank Meststoffen NMI.
Werking van organische meststoffen
De werking van organische mest wordt uitgedrukt door middel van een werkingscoëfficiënt. Deze geeft aan welk deel van het totale gehalte van een element dezelfde werking heeft als kunstmest (voor stikstof meestal KAS en voor fosfaat (tripel)superfosfaat), toegediend in het voorjaar.
Stikstof
Dierlijke mest
Bij de berekening van de stikstofwerking van dierlijke mest worden twee fracties onderscheiden, nl. minerale stikstof (Nm) en organisch gebonden stikstof (Norg). Voor deze twee fracties gelden twee afzonderlijke werkingscoëfficiënten, nl. WCm en WCorg. De stikstofwerkingscoëfficiënt is dan als volgt te berekenen:
stikstofwerkingscoëfficiënt = WCm * Nm + WCorg * Norg
De stikstofwerkingscoëfficiënt van de Nm-fractie is afhankelijk van de toedieningsmethode (tabel 2). De stikstofwerkingscoëfficiënt van de Norg-fractie is afhankelijk van de mestsoort, het toedieningstijdstip en de stikstofopnameperiode van het gewas. In tabel 3 is de stikstofwerkingscoëfficiënt van de Norg-fractie van verschillende mestsoorten weergegeven bij voorjaarstoepassing. In tabel 4 is de stikstofwerkingscoëfficiënt van N-totaal in de mest weergeven bij voorjaarstoepassing op basis van de mestsamenstelling die is weergegeven in tabel 1.
Toedieningswijze | Stikstofwerkingscoëfficiënt (%) Nm-fractie |
Bouwlandinjectie | 95 |
Bovengrondse toediening en direct inwerken* | 80 |
Voorjaarstoediening in wintergraan met sleufkouter of zodebemester | 70 |
*: Wanneer de mest niet direct wordt ingewerkt (maar pas na circa één uur), moet rekening worden gehouden met een lagere werkingscoëfficiënt van de Nm-fractie, namelijk 70%.
Mestsoort | Stikstofwerkingscoëfficiënt (%) Norg-fractie | |||||
tot 1 juni | tot 1 juli | tot 1 augustus | tot 1 september | tot 1 oktober | tot 1 november | |
Drijfmest | ||||||
Rundvee | 5 | 10 | 15 | 15 | 20 | 20 |
Rosékalveren | 5 | 10 | 15 | 20 | 20 | 20 |
Witvleeskalveren | 5 | 10 | 10 | 15 | 15 | 20 |
Varkens | 25 | 40 | 50 | 55 | 60 | 65 |
Vaste mest | ||||||
Rundvee | 5 | 10 | 10 | 15 | 15 | 20 |
Leghennen (droge mest)* | 25 | 40 | 50 | 55 | 60 | 65 |
Kippenstrooiselmest | 25 | 40 | 50 | 55 | 60 | 65 |
Vleeskuikens + parelhoen | 25 | 35 | 45 | 55 | 60 | 60 |
Champost | 10 | 20 | 25 | 30 | 35 | 40 |
*: met en zonder nadroging
Mestsoort | Stikstofwerkingscoëfficiënt (%) N-totaal | |||||
tot 1 juni | tot 1 juli | tot 1 augustus | tot 1 september | tot 1 oktober | tot 1 november | |
Drijfmest | ||||||
Rundvee | 50 | 50 | 55 | 55 | 55 | 55 |
Rosékalveren | 55 | 55 | 60 | 60 | 60 | 60 |
Witvleeskalveren | 75 | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 |
Varkens | 70 | 75 | 80 | 80 | 85 | 85 |
Vaste mest | ||||||
Rundvee | 20 | 20 | 25 | 25 | 30 | 30 |
Leghennen (droge mest)* | 30 | 40 | 50 | 60 | 65 | 65 |
Kippenstrooiselmest | 35 | 45 | 55 | 60 | 65 | 65 |
Vleeskuikens + parelhoen | 40 | 45 | 55 | 60 | 65 | 65 |
Champost | 15 | 20 | 30 | 35 | 40 | 40 |
*: met en zonder nadroging
Mestsoort | Nm | Norg |
Drijfmest | ||
Rundvee | 49 | 51 |
Rosékalveren | 54 | 46 |
Witvleeskalveren | 81 | 19 |
Varkens | 65 | 35 |
Vaste mest | ||
Rundvee | 17 | 83 |
Leghennen (droge mest)* | 10 | 90 |
Kippenstrooiselmest | 13 | 87 |
Vleeskuikens + parelhoen | 25 | 75 |
Champost | 5 | 95 |
*: met en zonder nadroging
Opmerkingen bij de tabellen 3, 4 en 5:
- Vuistregels voor de N-opnameperiode van een aantal gewassen:
tot 1 juni: wintergerst
tot 1 juli: wintertarwe, zomergerst, rogge, triticale, haver, spelt, knolselderij (vroeg)
tot 1 augustus: aardappel, snijmaïs, zomertarwe, zomerkoolzaad, knolselderij (normaal)
tot 1 september: bieten, cichorei, knolselderij (laat)
tot 1 november: schorseneren - Bij groententeelten kan de teeltperiode sterk variëren. Voor de meeste groententeelten kan als eind van de N-opnameperiode het oogstmoment worden aangehouden.
- In geval van dubbelteelten komt bij voorjaarsaanwending van mest het werkzaam deel van de minerale stikstof en een deel van de organische gebonden stikstof beschikbaar aan de 1e teelt. In de 2e teelt komt enkel een deel van de organische fractie beschikbaar. De stikstofwerking tussen twee opeenvolgende data kan worden geschat met behulp van tabel 3 (voor Norg) of tabel 4 (voor N-totaal). Voorbeeld: bij voorjaartoediening van champost komt in de periode tussen 1 augustus en 1 oktober 10% van N-totaal beschikbaar.
- Voor prei die in juni-juli wordt geplant en waarbij de drijfmest later in het voorjaar wordt geïnjecteerd (mei), kan worden uitgegaan van een stikstofwerking tot aan de winter van:
- 55% van N-totaal respectievelijk 20% van Norg bij runderdrijfmest;
- 85% van N-totaal respectievelijk 60% van Norg bij varkensdrijfmest.
- De stikstofwerkingscoëfficiënten in tabel 4 hebben betrekking op de mestsamenstelling zoals die is weergegeven in tabel 1. Indien de Nm- en Norg-fractie van de mest afzonderlijk zijn gemeten, is het nauwkeuriger om de werking te berekenen met de formule WCm * Nm + WCorg * Norg. Ook bij andere toedieningswijzen kan de werking met behulp van deze formule worden berekend. Indien alleen N-totaal bekend is, kan voor de afzonderlijke fracties een gemiddelde verdeling worden gehanteerd (tabel 5). Deze verdeling is gebaseerd op tabel 1. Voorbeeld: bij voorjaarstoepassing in wintertarwe van varkensdrijfmest waarvan alleen N-totaal bekend is, kan de stikstofwerkingscoëfficiënt worden berekend als: 70% * 0,65 + 40% * 0,35 = 60%.
- Wanneer vaste mest in de herfst wordt toegediend, is de werking in het volgend groeiseizoen wat lager dan bij voorjaarstoediening. Bij toediening in september-oktober bedraagt de werking ca. 15% van N-totaal bij vaste rundveemest en ca. 25% van N-totaal bij kippenmest. Bij toediening van vaste mest in december-januari bedraagt de werking ca. 20% van N?totaal bij rundveemest en ca. 35% bij kippenmest. Omdat de verliezen gedurende de winter sterk afhangen van de hoeveelheid neerslag, kan het beste in het voorjaar een Nmin-monster worden genomen. Eventueel niet verloren gegane stikstof wordt dan meegenomen in het Nmin-monster. Bij de bepaling van de N-gift kan dan vervolgens nog rekening worden gehouden met een extra mineralisatie van ca. 15% en ca. 30% van de Norg-fractie voor resp. rundermest en varkens/kippenmest.
- Bij toediening in februari moet ook nog rekening worden gehouden met uitspoelingsverliezen en zal de stikstofwerking lager zijn dan de in tabel 4 genoemde cijfers.
- In kippenmesten bestaat een deel van de organische fractie uit urinezuur. Urinezuur breekt snel af en heeft een vergelijkbare werking als N-mineraal. Het aandeel urinezuur kan echter sterk variëren (10-70%). Bij de stikstofwerkingscoëfficiënten die zijn genoemd in de tabellen 3 en 4, is geen rekening gehouden met urinezuur. Als in de mest een substantieel deel van de organische fractie in de vorm van urinezuur aanwezig is, zal de stikstofwerking bij voorjaartoepassing hoger uitvallen en bij herfsttoepassing lager.
- Wanneer jaarlijks dierlijke mest wordt toegepast, kan rekening worden gehouden met een 35% en 20% (absoluut) hogere werking van de N-org-fractie bij resp. rundermest en varkens-/kippenmest. Indien echter bij de bepaling van de stikstofgift al rekening is gehouden met het stikstofleverend vermogen van de grond (NLV), moet de hogere werking bij jaarlijkse mesttoepassing niet worden meegeteld, omdat dit al via de NLV-waarde tot uiting komt en er anders sprake is van een dubbeltelling.
Overige organische meststoffen
Bij voorjaarstoepassing van GFT-compost en groencompost kan een werkingscoëfficiënt van 15-20% respectievelijk 10-15% worden aangehouden. Bij herfst- en wintertoepassing kan een werking van 10-15% worden aangehouden in het volgend jaar voor GFT-compost en ca. 10% voor groencompost.
De stikstofwerking van N-arme (groen)composten (≤ 1,5% N in de organische stof) is nihil tot negatief. Negatief houdt in dat ze na toediening (tijdelijk) stikstof vastleggen. Voor N-arme (groen)composten kan een werking worden aangehouden van 0% tot -10%.
Voor steekvast en vloeibaar zuiveringsslib kan een werking worden aangehouden van respectievelijk 20-30% en 30-40%.
Fosfaat
De fosfaatwerking van dierlijke mest bedraagt bij éénjarige toepassing respectievelijk 60%, 100% en 70% voor rundveemest, varkensmest en kippenmest. Bij langjarige gebruik van mest kan een werking van 100% worden aangehouden.
Voor compost kan eveneens worden uitgegaan van een fosfaatwerking van 100% bij langjarige toepassing. In het eerste jaar wordt de werking geschat op 60-80%.
De werking van fosfaat in zuiveringsslib kan sterk variëren en ligt tussen de 40-100%. Dit hangt samen met de aanwezigheid en soort van defosfateringstrap. Over het algemeen wordt van een werkingscoëfficiënt van 50% uitgegaan voor het eerste jaar.
Kalium
Omdat kalium in opgeloste vorm aanwezig is in de vloeibare fase, is deze goed beschikbaar voor de plant. De kaliumwerking van organische mest bedraagt derhalve 100%.