Publicatie datum: 15-04-2005
Aardappel als vanggewas voor aardappelcysteaaltjes
In consumptieaardappelrassen is nog steeds weinig resistentie beschikbaar tegen het witte aardappelcysteaaltje, Globodera pallida. Alleen de rassen Innovator, Santé, Vechtster, Homage, Aziza, Balade en Maritiema bezitten resistentie tegen G. pallida. Er zijn dus weinig mogelijkheden om een besmetting in de hand te houden als bovengenoemde rassen niet beschikbaar zijn.
Een mogelijkheid is het gebruik van aardappel als vanggewas. Mits zorgvuldig uitgevoerd, is het haalbaar om een afname in de populatiedichtheid van 80 tot 90% te halen.
Het gebruik van aardappel als vanggewas, om de aardappelcysteaaltjes te lokken als bestrijdingsmethode, is mogelijk. Het gewas wordt doodgespoten nadat de lokking heeft plaatsgevonden, maar vóórdat de vermeerdering rond is. Mits zorgvuldig uitgevoerd, is het haalbaar om een afname in de populatiedichtheid van 80 tot 90% te halen.
De aardappel als vanggewas kan als bestrijdingsmaatregel tussen de aardappelteelten worden uitgevoerd, maar ook als onderdeel van de reguliere aardappelteelt door valplekken, veroorzaakt door aardappelcysteaaltjes, tijdig dood te spuiten.
(LET OP: Een tussentijdse teelt van aardappel als vanggewas kan een overtreding van de AM-verordening van het HPA zijn. Formeel dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het HPA! Zie hiervoor http://www.productschapakkerbouw.nl/teelt/aardappelmoeheid (H.J. Greve - PA))
Voor de toepassing in de praktijk komt echter het één en ander kijken. Een optimale bestrijding vindt plaats bij een teeltduur rond de 40 dagen. Veel eerder poten dan eind april heeft geen zin, omdat bij een bodemtemperatuur onder de 10 °C geen lokking optreedt. Een aardappelgewas in een najaarsteelt nog als vanggewas telen heeft geen zin, omdat de aaltjes in de cysten zich niet het hele jaar door goed laten lokken.
Andere eisen zijn een snelle en volledige doorworteling van de bouwvoor om zoveel mogelijk aaltjes te lokken. Dit wordt het best bereikt door het vanggewas niet op ruggen te telen, maar op bedden met een zo smal mogelijk spoor tussen de bedden. Dit is de best mogelijke benadering van een volveldsteelt.
Hiervoor moet in het voorjaar met de rotorkopeg een pootbed losgemaakt worden. Een poot- en rijafstand van 30 cm en een pootdiepte van 5 cm zorgen voor een snelle en volledige doorworteling van de bouwvoor. Dit kan door bijvoorbeeld een uienplantmachine te gebruiken. Het is belangrijk dat het pootgoed in het ‘witte puntjes’-stadium verkeerd, zodat het, eenmaal gepoot, snel uitloopt. Als pootgoed kan het best gekeurd ondermaats pootgoed worden gebruikt. Bij deze teeltvorm is het ook voor de PD of de controlerende instantie voor het HPA duidelijk te zien dat het hier om een vanggewas gaat en niet om een reguliere aardappelteelt. Als de aardappelen toch met een reguliere pootmachine gepoot worden zal de doorworteling minder goed zijn, wat resulteert in een minder hoog dodingpercentage.
Ook een belangrijk aspect is het tijdstip en de wijze van doden van het vanggewas. Het moment van doding luistert nauw. Bij een te vroege doding is het bestrijdingseffect gering, een te late doding kan leiden tot een vermeerdering van het aaltje. Een teeltduur van 40 dagen is een veilige termijn om voldoende lokking te krijgen en een vermeerdering te voorkomen. Een week eerder behandelen met glyfosaat is de enige goede methode om vermeerdering van de aardappelcysteaaltjes te voorkomen.
Om geen onnodige risico’s op vermeerdering te nemen, moet het ras bij voorkeur hoogresistent zijn. Op een zeer hoge besmetting moet het ras ook zeer tolerant zijn, omdat anders door gewasschade de bouwvoor niet goed doorworteld wordt en er dan niet voldoende lokking van de aaltjes optreedt.
De PD wil in haar AM-beleid graag ruimte geven aan alternatieve bestrijdingsmaatregelen, mits deze een aantoonbaar fytosanitair effect hebben op de aaltjespopulatie. Bovendien moet de maatregel door de PD goed controleerbaar en handhaafbaar zijn. Op dit moment is de teelt van aardappel als vanggewas nog geen officieel erkende bestrijdingsmethode! Om een reeds in dit voorjaar uitgevoerde aardappelteelt als vanggewas eventueel achteraf nog erkend te krijgen als officiële bestrijdingsmaatregel, moet deze vóór de aanvang van de teelt bij de PD gemeld worden. Vanwege de controle en handhaving kan alleen een vóór 1 juli doodgespoten en volvelds geplante aardappelteelt in aanmerking komen als officiële bestrijdingsmaatregel.
Het doodspuiten van slecht groeiende plekken in het aardappelgewas, als gevolg van een besmetting met aardappelcysteaaltjes, is ook een interessante optie. Half juni is vast te stellen of een valplek wordt veroorzaakt door aardappelcysteaaltjes, omdat dan de gevormde vrouwtjes zichtbaar worden op het wortelstelsel. De vrouwtjes bevatten op dat moment nog geen eieren en het doodspuiten vóór 1 juli zal dan een sterk bestrijdend effect hebben op de aaltjespopulatie. Neem bij het doodspuiten een ruime marge om de valplek heen; er bevinden zich ook zeer veel aaltjes aan de randen van de valplek. Een veilige marge is links en rechts van de valplek 10 meter en in de bewerkingsrichting 30 meter voor én na de valplek.