Publicatie datum: 10-08-2010
Aaltjesmanagement in de akkerbouw - schadewijzer
n dit deel van de handleiding wordt ingegaan op schadedrempels. Exacte schadedrempels zijn helaas niet aan te geven, omdat veel andere factoren belangrijk zijn. Met behulp van de aangeboden informatie is het mogelijk om schaderisico's redelijk in te kunnen schatten.
Inleiding
Het is een wens om aan te geven bij welke aantallen de verschillende aaltjessoorten schade kunnen geven in allerlei gewassen. Tot op heden is dit een utopie. Exacte schadedrempels zijn namelijk niet aan te geven. Naast aantallen van een schadelijke aaltjessoort zijn veel andere factoren belangrijk. Verder is bijvoorbeeld het bemonsteringstijdstip van belang. Na de bemonstering kan de populatiedichtheid namelijk behoorlijk veranderen. Al met al complexe materie dus. Met behulp van dit hoofdstuk is het mogelijk om schaderisico's redelijk te kunnen inschatten.
Factoren die van invloed zijn op schade
Naast de aantallen waarin de verschillende aaltjessoorten voorkomen, zijn andere factoren minstens net zo belangrijk voor de uiteindelijke schade. Een aantal factoren is bekend en voorbeelden hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Factor | Effect |
pH | Bij enkele aaltjes is bekend dat aaltjesschade toeneemt bij een niet optimale pH. Bijvoorbeeld: bij een hoge pH ontstaat meer schade in aardappel door aardappelcysteaaltjes en bij een lage pH meer schade door Trichodoriden in suikerbieten. Waarschijnlijk speelt de pH bij meer aaltjes-gewascombinaties een belangrijke rol, maar dit is niet exact bekend. |
Organische stof | Bij een hoger organische stofgehalte is de opbrengstschade lager |
Vocht | In het algemeen is de opbrengstschade door aaltjes hoger onder droge omstandigheden (droge jaren, droogtegevoelige percelen). In vochtige jaren minder schade door AM en Pratylenchus penetrans. In een nat voorjaar is de kans op Trichodoriden-schade groter. |
Gewas | Sommige gewassen zijn gevoelig voor schade door een bepaalde aaltjessoort, terwijl anderen dat niet zijn. Bijvoorbeeld: aardappel is gevoelig voor schade door Pratylenchus penetrans, terwijl suikerbiet hier niet gevoelig voor is. Er is ook verschil in schadegevoeligheid tussen gevoelige gewassen. Bijvoorbeeld: peen is gevoeliger voor schade door Meloidogyne hapla dan suikerbiet. |
Ras | Er bestaan rasverschillen in gevoeligheid voor schade door bepaalde aaltjessoorten. Bij aardappel zijn rasverschillen bekend in gevoeligheid voor: aardappelcystenaaltjes, Pratylenchus penetrans, Trichodoriden en Meloidogyne chitwoodi. |
Meerdere aaltjessoorten | In veel gevallen zijn er meerdere aaltjessoorten in het perceel aanwezig. Hierdoor kan de schade in het gewas vanzelfsprekend toenemen. |
Overig | Schade door aaltjes kan toenemen bij de aanwezigheid van bijvoorbeeld schimmels en virussen. Dit geldt ook bij een niet-optimale bemestingstoestand of een slechte bodemstructuur. |
Monstertijdstippen en aaltjesbesmettingen
Monstername is een momentopname. Dit geldt vooral voor de aantallen aaltjes die in het monster worden aangetroffen en niet zo zeer voor de verschillende aaltjessoorten die worden aangetroffen. Een aaltjessoort verdwijnt niet zomaar uit een perceel, terwijl het besmettingsniveau sterk kan fluctueren. Bij monstername is het belangrijk om te weten wat het doel ervan is. Om vast te stellen welke aaltjessoorten aanwezig zijn, kan het best kort na de oogst (maximaal 6 weken) van het gewas worden bemonsterd. De pakkans is dan het grootst. Als het doel is om vooral te weten hoeveel aaltjes van bepaalde soorten aanwezig zijn, is het beter om in het voorjaar te monsteren (februari).
Monster in het seizoen uit gewas: wat kunt u ermee?
Het is belangrijk om een plek waar het gewas achter blijft in groei te gaan bemonsteren. Het beste is om in het gewas zowel de grond als de wortels te laten analyseren. Belangrijk is om te weten welke aaltjes hier de boosdoeners zijn. De gevonden aantallen zeggen niets over eventuele schade in de volgende teelt. Het is in deze gevallen goed om in de winterperiode nogmaals het perceel te bemonsteren en zodoende meer inzicht te krijgen in het besmettingsniveau.
Bemonsterde oppervlak: één monster uit 10 hectare, wat kunt u ermee?
Aaltjesbesmettingen zijn nooit egaal verdeeld binnen een perceel. Bij één monster van bijvoorbeeld 10 hectare is er geen goed beeld van het besmettingsniveau in een perceel te krijgen. Hoe meer monsters worden genomen hoe beter de besmetting in beeld is. De bemonsterde oppervlakte is dus bepalend voor de betrouwbaarheid van de gevonden aantallen. Om gerichte maatregelen tegen aaltjes te kunnen nemen moeten er voldoende monsters worden genomen. Praktisch gezien is het raadzaam om bij teelten waar het risico op schade erg groot is duidelijk intensiever te bemonsteren (minimaal 1 monster per hectare).
Toename aaltjesbesmetting in winterperiode
Monstername is een momentopname. Na het nemen van een monster kunnen de aantallen toenemen of afnemen. dit is onder andere afhankelijk van de aaltjessoort, wel of geen inzet van groenbemesters, aanwezig onkruid en de weersomstandigheden gedurende de winterperiode. In het algemeen neemt de aaltjesbesmetting van Pratylenchus spp., Meloidogyne spp. en Trichodoriden het meest af in een relatief lange periode waarin het land zwart ligt, onder warme en vochtige weersomstandigheden.
monstertijdstip | ||||
aug/sept | nov/dec | feb/mrt | ||
Pratylenchus penetrans | Na oogst zwart, resistente groenbemester of groenbemester die geen waardplant is. | -50% | -30% | -10% |
Na oogst inzaai van groenbemester | +50% | +20% | 0% | |
Meloidogyne hapla | Na oogst zwart, resistente groenbemester of groenbemester die geen waardplant is. |
-80% | -40% | -10% |
Na oogst inzaai van groenbemester | +25% | +10% | 0% | |
Meloidogyne chitwoodi | Na oogst zwart, resistente groenbemester of groenbemester die geen waardplant is. |
-80% | -40% | -10% |
Na oogst inzaai van groenbemester | +40% | +10% | 0% | |
Trichodoriden | Na oogst zwart | +25% | +10% | 0% |
Na oogst inzaai van groenbemester | +25% | 0% | 0% |
Hoeveel aaltjes worden er gevonden?
Het besmettingsniveau waarbij de schade op kan treden is per aaltjessoort verschillend. Om meer inzicht te krijgen in de aantallen die in een monster zijn aangetroffen is hieronder een overzicht weergegeven. In dit overzicht is de range aangegeven waarin de verschillende aaltjessoorten voorkomen:
Aaltjessoort | Range waarin ze voorkomen | |
Globodera rostochiensis | 1 - 25.000 | (lle/200ml grond) |
Globodera pallida | 1 - 15.000 | (lle/200ml grond) |
Heterodera spp. | 1 - 3.000 | (lle/100ml grond) |
Pratylenchus penetrans | 1 - 2.500 | (lle/100ml grond) |
Meloidogyne hapla | 1 - 2.000 | (lle/100ml grond) |
Meloidogyne chitwoodi | 1 - 3.000 | (lle/100ml grond) |
Meloidogyne fallax | 1 - 3.000 | (lle/100ml grond) |
Paratrichodorus teres | 1 - 150 | (lle/100ml grond) |
Trichodorus primitivus | 1 - 2.000 | (lle/100ml grond) |
Trichodorus similis | 1 - 300 | (lle/100ml grond) |
Paratrichodorus pachydermus | 1 - 300 | (lle/100ml grond) |
Aantallen aaltjes en begin van schade
Exacte schadedrempels per aaltjessoort en per gewas zijn dus niet aan te geven. Voor telers is het echter van groot belang om aan de hand van de monsteranalyses de juiste maatregelen te nemen. In onderstaande tabel is weergegeven vanaf welke aantallen (lle per 100 g grond) schade mogelijk is:
Gewas/aaltjessoort | Pratylenchus penetrans | Meloidogyne hapla | Meloidogyne chitwoodi/fallax | Trichodoriden |
Consumptieaardappelen | 100 | 100 | 10 | 10 |
Pootaardaardappelen | 100 | 100 | 1 | 10 |
Zetmeelaardappelen | 100 | 100 | - | 50 |
Suikerbieten | - | 100 | 500 | 150 |
Waspeen | 100 | 100 | 10 | 50 |
Schorseneer | 75 | 5 | 1 | 25 |
Witlof | - | 100 | 50 | 10 |
Erwt | 100 | 100 | 10 | 10 |
N.B. de genoemde getallen zijn niet absoluut, ze geven een richting aan.
Te verwachten schade
In onderstaande tabel zijn de schadepercentages genoemd die kunnen optreden in een gewas:
Gewas/aaltjessoort | Pratylenchus penetrans | Meloidogyne hapla | Meloidogyne chitwoodi/fallax | Trichodoriden |
Consumptieaardaardappelen | 30 - 50% | 30 - 50% | 100% | 20% |
Pootaardaardappelen | 30 - 50% | 30 - 50% | 100% | 30% |
Zetmeelaardappelen | 30 - 50% | 30 - 50% | 5% | 20% |
Suikerbieten | 0% | 30 - 50% | 10% | 20% |
Waspeen | 100% | 100% | 100% | 100% |
Schorseneer | 100% | 100% | 100% | 13 - 33% |
Witlof | 0% | 30 - 50% | 15 - 30% | 30 - 50% |
Erwt | 15 - 30% | 30 - 50% | 30 - 50% | 15 - 30% |
N.B. de genoemde getallen zijn niet absoluut, ze geven een richting aan.