Publicatie datum: 12-08-2010
Aaltjesmanagement in de akkerbouw - hoe en wanneer een grondmonster nemen
In het Actieplan Aaltjesbeheersing is vastgesteld dat het juist in het kader van het beheersen van de aaltjesproblematiek erg belangrijk is dat u weet wat er leeft en speelt in uw bodem en gewassen. Daarom in dit hoofdstuk van de handleiding in het kort de belangrijkste zaken en informatie om u te helpen bij uw keuzes en afwegingen met betrekking tot het (laten) bemonsteren op de aanwezigheid van schadelijke aaltjes. De ontwikkelingen rondom bemonsteringstechnieken zijn volop in beweging.
Waarom grond-, aaltjes- of gewasonderzoek?
Elk bedrijf dat gewassen teelt heeft aaltjes. Als ondernemer merkt u hier in eerste instantie niets van. Vaak is het wachten op de eerste schade. De schade door aaltjes kan behoorlijk in de papier lopen. Denk aan zaken als:
- Afkeuring omdat de fabriek het product niet meer wil. Voorbeelden zijn wortels die te vertakt zijn, knobbels op aardappelen.
- Opbrengstschade. Valplekken in aardappelen en in suikerbieten (lagere suikeropbrengst).
- Kwaliteitsschade. Kringerigheid in aardappelen en vergroeiing van wortels of planten.
- Economische schade. Besmetverklaring van percelen waar het aardappelcysteaaltje is aangetroffen.
- Exportbeperkingen.
Voorbeeld | |
|
De schade kan dus een gedeeltelijke afkeuring zijn met een lagere prijs of een volledige misoogst. De schadebedragen kunnen oplopen tot wel € 3.000 per hectare.
Het witte bietencysteaaltje is, naast het aardappelmoeheid veroorzakende aardappelcysteaaltje, het meest bekende aaltje. Maar hoe zit dat dan met andere aaltjes? Door uw grond of gewas te laten onderzoeken weet u welke aaltjes u heeft, hoeveel dit er zijn en welke schade u eventueel kunt verwachten.
Bemonstering grond, gewas en wortelresten
Onderzoek kan gebeuren aan grond- of gewasmonsters. Grondonderzoek heeft als doel het vaststellen van aaltjesbesmettingen. Gewasonderzoek (gewas + aanhangende grond) heeft als doel het vaststellen welke aaltjessoorten schade veroorzaken in een gewas. Beide onderzoeken helpen u om, indien noodzakelijk, actie te ondernemen.
Vóór een aaltjesgevoelige teelt is grondonderzoek helemaal op zijn plaats, omdat de kans op schade groot is. Het beste tijdstip van bemonsteren is weergegeven in het hoofdstuk "[INVALID URL]".
Wat levert een grondonderzoek op:
- kennis van de voorkomende aaltjes in de grond;
- aantallen per soort;
- schadeverwachting;
- inzicht in de benodigde inzet van maatregelen.
Gewasonderzoek wordt uitgevoerd wanneer tijdens de teelt symptonen van aaltjesschade worden waargenomen.
Wat levert gewasonderzoek op:
- welk aaltje veroorzaakt de schade;
- bevestiging van de velddiagnose.
Voorgeschiedenis van het perceel
Elk perceel heeft z'n teeltgeschiedenis. Als op één perceel verschillende gewassen of aardappelrassen zijn geteeld, dan is het verstandig om die stukken van het perceel met een andere voorgeschiedenis apart te laten bemonsteren. Eén gemiddeld monster van het gehele perceel geeft immers geen goede informatie; eventuele verschillen in aaltjesbesmetting worden afgevlakt.
Welk soort onderzoek bij welk aaltje?
Hieronder zijn voorbeelden beschreven voor diverse soorten aaltjes, welk type onderzoek mogelijk is en wat het oplevert.
Aardappelcysteaaltje
Onderzoek | Wat levert dit op? | Hoeveelheid grond | Steekdiepte | # steken per ha |
Officieel AM onderzoek |
| 1500 ml/ha | 5 cm | 180 |
Vrijwillig AM onderzoek Er bestaan AM-intensief-methodieken van AM-I 50 t/m AM-I 225. Bij AM-I 50 is de pakkans het grootst. |
| AM-I 50: 15 ltr/ha AM-I 100: 7,2 ltr/ha AM-I 150: 4,8 ltr/ha AM-I 225: 3,6 ltr/ha | 5 cm 5 cm 5 cm 5 cm | 300 tot 360 |
Bietencysteaaltje
Onderzoek | Wat levert dit op? | Hoeveelheid grond | Steekdiepte | # steken per ha |
1 monster per hectare |
| 1200 ml/ha | 25 cm | 60 |
Vrijlevende aaltjes*
Onderzoek | Wat levert dit op? | Hoeveelheid grond | Steekdiepte | # steken per ha |
1 monster per hectare |
| 1200 ml/ha | 25 cm | 60 |
*onder het vrijlevende aaltjesonderzoek vallen vele soorten, onder andere:
- Trichodoriden, met name Trichodorus similis, T. primitivus, Paratrichodorus teres en P. pachydermus
(veroorzakers van groeischeuren, misvormingen, slechte opkomst en opbrengstderving en medeoverbrenger van kringerigheid of stengelbont) - Meloidogyne-soorten met name M. hapla, M. chitwoodi en M. fallax (kwaliteits- en opbrengstschade aan het gewas, knobbels op wortels)
- Pratylenchus-soorten vooral P. penetrans, P. crenatus en P. neglectus (kwaliteits- en opbrengstschade aan wortel en gewas)
Gele aardappelcysten op aardappelwortels | B-peen met Thrichodorus-schade |
Meloidogyne hapla veroorzaakt knobbels | Vertakte wortelen door Thrichodorus |
Incubatietechniek: Altijd doen!
Wij raden u aan om monsters van vrijlevende aaltjes altijd te laten analyseren met de incubatietechniek. Bij incubatie wordt namelijk ook het aantal eieren en larven bepaald die in organisch materiaal en dan met name in de wortel- en gewasresten aanwezig zijn. Dit geldt voor aaltjes, die zich in de wortels van planten bevinden, zoals wortelknobbelaaltjes en wortellesieaaltjes. Voor onderzoek op Trichodoriden is incubatie niet noodzakelijk omdat deze aaltjes niet in de wortel of gewasresten zitten. Incubatie verhoogt de betrouwbaarheid van de uitslag van het vrijlevende aaltjesmonster. Het op tijd laten onderzoeken is van belang omdat er 2 tot 4 weken extra moet worden gewacht op resultaat.
Let op: niet alle laboratoria passen de incubatietechniek standaard toe. Vraag dit dus goed na!
Tijdstip van bemonsteren voor aaltjes
Het bemonsteringstijdstip voor aaltjes is afhankelijk van een aantal factoren (oogsttijdstip, gewas, vochtigheid, etc.). Verder is het belangrijk om te weten wat het doel van de bemonstering is. Is het doel:
- het aantonen van schadelijke aaltjessoorten of
- het inschatten van eventuele schade in de volgteelt.
In onderstaande tabel is het beste bemonsteringstijdstip per aaltjessoort weergegeven voor het 'aantonen van schadelijke aaltjessoorten (= grootste pak- c.q. detectiekans)' of voor het 'inschatten schade komende teelt'.
Aaltjessoort | Grootste pak- c.q. detectiekans | Inschatten schade komende teelt |
Aardappelcysteaaltje | Direct na de oogst van aardappelen | oktober-maart voor aardappelteelt |
Bietencysteaaltje | n.v.t. | oktober-maart voor de teelt van schadegevoelige gewassen |
Meloidogyne chitwoodi/M. fallax | Direct na oogst van een sterk aaltjes vermeerderend gewas | december-maart voor schadegevoelige gewassen |
Meloidogyne hapla | Direct na de oogst van aardappelen, bieten, of andere aaltjesvermeerderende gewassen | december-maart voor de teelt van schadegevoelige gewassen |
Pratylenchus penetrans | n.v.t. | december-maart voor de teelt van schadegevoelige gewassen |
Paratrichodorus teres (NOP, Wieringermeer, etc.) | november (bij koele vochtige omstandigheden) | november (bij koele vochtige omstandigheden) |
Overige Trichodoriden | november-maart (bij koele vochtige omstandigheden) | november-maart (bij koele vochtige omstandigheden) |
Let op:
Aaltjespopulaties worden beïnvloed door de weersomstandigheden in de winterperiode. Populaties van Meloidogyne spp. en in mindere mate Pratylenchus penetrans kunnen in zachte winters sterk afnemen. Bij het gebruik van groenbemesters of bijvoorbeeld wintergraan kan de populatie in zachte winters juist toenemen. Informatie over de mate waarin groenbemesters of gewassen aaltjes kunnen vermeerderen kunt u vinden op deze website of in het [INVALID URL].
Waar moet u op letten als u zelf bemonstert?
Voor al het keuringsonderzoek en officiële onderzoek mag u zelf geen monster nemen. Gaat u zelf bemonsteren, neem dan een monster op de goede manier volgens onderstaande adviezen en richtlijnen.
Let op: als u niet volgens het schema bemonstert geeft de uitslag mogelijk geen correct beeld van de besmettingen van het bemonsterde perceel.
Behandel het monster altijd voorzichtig en bewaar het monster tot het moment van opsturen koel en donker (4°C)
- Aardappelcysteaaltje: 1 monster per geteeld ras
- minimaal 180 steken/ha; steekdiepte minimaal 0 - 5 cm
- monstervolume: minimaal 600 ml/ha
- monstergang: 5 tot 11 meter breed
- prik regelmatig in rasters: bijv, 7,5 m * 7,5 m of 11 m * 5 m
- boordiameter: gutsboor ± 13 mm
- loop in de teeltrichting
- Bietencysteaaltje: 1 monster/ha
- 60 steken/ha; steekdiepte 25 cm
- monstervolume: 1200 ml/ha
- monstergang maximaal 11 meter breed
- prik regelmatig in rasters van 11 * 15 meter
- boordiameter: gutsboor ± 13 mm
- loop in de teeltrichting
- Vrijlevende aaltjes: 1 monster/ha of op het meest schrale/verdachte perceelsgedeelte (hoge zandkoppen). Voor Trichodoriden: bemonster in vochtige grond.
- 60 steken/ha; steekdiepte 25 cm
- monstervolume: 1200 ml/ha
- monstergang maximaal 11 meter breed
- prik regelmatig in rasters van 11 * 15 meter
- boordiameter: gutsboor 13 mm (gebruik groter type bij Trichodoriden)
- loop in de teeltrichting
- Wortelknobbelaaltjes: 1 monster/ha of op het meest schrale/verdachte perceelsgedeelte (hoge zandkoppen).
- 60 steken/ha; steekdiepte 25 cm
- monstervolume: 1200 ml/ha
- monstergang maximaal 11 meter breed
- prik regelmatig in rasters van 11 * 15 meter
- boordiameter: gutsboor 13 mm
- loop in de teeltrichting
Wanneer de steken over meerdere hectare's worden genomen, wordt de uitslag minder betrouwbaar. Bij grotere oppervlakten dient u dus meer monsters te nemen.
Wanneer u een grondmonster neemt...
- Steek met een schop totaal 3 planten uit: (1) aan de rand van een slechte plek, (2) in de slechte plek en (3) ergens in het gezonde gewas.
- Laat aan de uitgestoken plant een flinke kluit grond zitten, zoveel dat deze nog net in een plastic draagtasje kan. Nodig is 1 - 1,5 liter grond. Bij droge grond de bovenste 5 cm verwijderen.
- Doe de plant inclusief grond voorzichtig in een plastic draagtasje, zodanig dat de kluit intact blijft. Knoop de zak goed dicht om vochtverlies te voorkomen.
- Vervoer het monster koel (koelbox en koelelementen met karton tussen monster en koelelement).
- Voorzie het monster van een label met daarop: datum en plaatsaanduiding monstername; gewas; vermoedelijke oorzaak; beschrijving schadebeeld en naam- en adresgegevens monsternemer (c.q. teler).
- Breng of stuur het monster naar een laboratorium en laat de grond en wortels onderzoeken op aaltjes.
Bij wie kunt u laten bemonsteren en analyseren?
In Nederland zijn diverse laboratoria die voor u de monstername en -analyse kunnen verzorgen. Hieronder een (niet uitputtend) overzicht van de laboratoria. Voor andere laboratoria verwijzen wij u naar uw adviseur.
Blgg AgroXpertus | ||
|
NAK | ||
|
De Groene Vlieg (afdeling bodemonderzoek) | ||
|
HLB | ||
|
Nemacontrol | ||
|
Roba laboratorium | ||
|