Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 10-08-2010

Aaltjesmanagement in de akkerbouw - advies voor de beheersing

In dit deel van de handleiding aaltjesmanagement in de akkerbouw worden per aaltjessoort praktische en toepasbare maatregelen beschreven voor een maximale beheersing.

Aardappelcysteaaltje

  • Breng via bemonstering en analyse de besmetting in het perceel in beeld.
  • Laat een soortbepaling van uw besmetting doen. Voor Globodera rostochiensis zijn veel meer resistente rassen beschikbaar dan voor Globodera pallida.
  • Kies afhankelijk van aangetroffen soort een ras met de juiste resistentie(s). Resistentie zegt iets over de eindbesmetting. Algemeen kan worden gesteld dat bij een resistent ras de eindbesmetting wordt verlaagd, terwijl de besmetting bij een vatbaar ras toeneemt. Resistentie is belangrijk voor de beheersing op lange termijn.
  • Bij een hoge besmetting wordt ook de tolerantie van een ras belangrijk. Door de teelt van een hoog-tolerant ras wordt bij een hoog besmettingsniveau de opbrengsderving zoveel mogelijk beperkt.

Voorbeelden van resistentie en tolerantie voor Globodera pallida bij consumptieaardappelen:

 ResistentVatbaar
GevoeligInnovatorGeen
TolerantGeenAgria

Voorbeelden van resistentie en tolerantie voor Globodera pallida bij zetmeelaardappelrassen:

 ResistentVatbaar
GevoeligSerestaGeen
TolerantAvarnaKarnico
  • Zetmeelaardappelen (tolerant): bijvoorbeeld Avarna, Aveka, Averia, Sofista, Scarlet en Vectra.
    Zetmeelaardappelen (resistent): bijvoorbeeld Festien, Seresta, Starga en Valiant.
    Consumptieaardappelrassen (resistent tegen Globodera rostochiensis ro 1 + ro 2/3): bijvoorbeeld Annabelle, Ballade, Simply Red en Sofia.
    Consumptieaardappelrassen (resistent tegen Globodera pallida pa 2 en/of pa 3): bijvoorbeeld Ballade, Innovator, Maritiema, Santé, Saphir en Simply Red.
  • Bij hoge besmettingen heeft een volveldtoepassing van granulaat zin om de opbrengstschade te beperken en de vermeerdering te remmen.
  • Natte grondontsmetting onder gunstige omstandigheden kan de besmetting voor een deel saneren. Natte grondontsmetting kan een verkeerde rassenkeuze niet compenseren!
  • Door inzet van [INVALID URL] kan, mits de teelt slaagt, de besmetting afnemen. Besteed bijzondere aandacht aan de onkruidbestrijding bij de opkomst.
  • [INVALID URL] telen kan, mits zorgvuldig uitgevoerd, de besmetting met 80 tot 90% in de toplaag doen afnemen.

Bietencysteaaltje

  • Verruim de teeltfrequentie van gewassen die waardplant zijn voor bietencysteaaltjes. Gele bietencysteaaltje (Heterodera betae): minimaal 1 op 4 telen, witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii): minimaal 1 op 6 telen.
  • Behalve bieten en koolsoorten zijn ook vlinderbloemigen waardplant van het gele bietencysteaaltje.
  • Voer een soortbepaling uit om er achter te komen of het gaat om een besmetting met het witte of het gele bietencysteaaltje of om een mengbesmetting.
  • Maak in het geval van het witte bietencysteaaltje gebruik van resistente bietenrassen. Het is niet bekend of deze bietenrassen ook resistent zijn tegen het gele bietencysteaaltje.
  • Maak zoveel mogelijk gebruik van bladrammenas of gele mosterd met BCA-1 resistentie. Dit zorgt voor een actieve afname van aaltjes. Bladrammenas of gele mosterd zijn overigens dikwijls ook resistent tegen het gele bietencysteaaltje. Uit recent [INVALID URL] blijkt dat voor bladrammenas de rassen Corporal en Terranova en voor gele mosterd de rassen Achilles en Abraham ook resistent zijn tegen het gele bietencysteaaltje.
  • Neem een goede bedrijfshygiëne in acht.
  • Gebruik geen granulaten. De inzet van granulaten voor de bestrijding van bietencysteaaltjes is financieel zelden rendabel.
  • Meer informatie is hier te vinden.

Meloidogyne chitwoodi (maïswortelknobbelaaltje)

  • Meloidogyne chitwoodi is een quarantaineorganisme waarvoor specifieke regels gelden. Zie hiervoor de site van de Plantenziektenkundige dienst. De teelt van uitgangsmateriaal op besmette percelen wordt sterk afgeraden, omdat het geproduceerde uitgangsmateriaal niet besmet mag zijn.
  • Vóór een gevoelig gewas een gewas telen dat geen waardplant is voor Meloidogyne chitwoodi zoals: bijvoorbeld witlof, cichorei, vlas, luzerne, resistente stamslaboon of aardbei. Alternatieven zijn niet of weinig Meloidogyne chitwoodi vermeerderende gewassen zoals suikerbiet, stamslaboon (rasafhankelijk), ui en zomergerst.
  • Zorg voor een perfecte onkruidbestrijding!
  • Teel na het hoofdgewas alleen een groenbemester als stuifdek en vernietig dit 5 weken na opkomst. Laat in geen geval uw groenbemester de winter over staan. Een Meloidogyne chitwoodi resistente bladrammenas kan wel de winter over blijven staan. Let wel op de aanwezigheid van andere schadelijke aaltjessoorten waarvoor bladrammenas niet resistent is.
  • Zwarte braak is een zeer effectieve saneringsmethode. Laat zaaien geeft ook een sterke afsterving van Meloidogyne chitwoodi waardoor schade beperkt kan worden. Dit effect geldt indien er een vrij lange periode van zwarte braak aan vooraf is gegaan.
  • Alleen als aanvullende maatregel kan een natte grondontsmetting onder gunstige omstandigheden de besmetting voor een deel saneren. Dit zal als enige maatregel nooit voldoende zijn om (kwaliteits)schadevrij te kunnen telen bij de zeer gevoelige gewassen. Een grondontsmetting kan een verkeerde gewas- en rassenkeuze nooit compenseren!
  • Bij aardappel zijn er duidelijke rasverschillen in gevoeligheid voor knobbelvorming op de knollen.
  • Bij veel gewassen hebben granulaten bij volveldstoepassingen een positief effect. Bij aardappel leidt granulaat tot een lagere knolaantasting. Let op: de toelating van granulaten verschilt per gewas.

Meloidogyne hapla (Noordelijke wortelknobbelaaltje)

  • Teel voor een gevoelig gewas een niet Meloidogyne hapla vermeerderend (monocotyl) gewas zoals granen, maïs, grassen, bloembollen (onder andere: gladiool, lelie, tulp, narcis).
  • De bestrijding van breedbladige onkruiden moet perfect in orde zijn, omdat Meloidogyne hapla zich wel op dicotyle planten kan vermeerderen.
  • Vermijd op een met Meloidogyne hapla besmet perceel de teelt van vlinderbloemigen. Ze vermeerderen dit aaltje extreem.
  • Wanneer er alleen een besmetting met Meloidogyne hapla op het perceel is aangetroffen, zijn grassen/granen de beste groenbemesters. Let op de aanwezigheid van andere schadelijke aaltjes die zich op grassen/granen wel kunnen vermeerderen en schade kunnen veroorzaken in de volgteelt(en). Laat in deze gevallen de groenbemester niet de winter over staan.
  • Laat zaaien in het voorjaar zorgt voor sterfte van de aaltjes, mits er een lange periode van zwarte braak of geen waardplant aan vooraf is gegaan.
  • Granulaten hebben bij volveldstoepassingen een positief effect rond de opkomst en de penvorming. Granulaten doden de aaltjes niet. Ze hebben een verlammende werking waardoor er minder schade en vermeerdering optreedt. Op dalgronden werken granulaten minder effectief. Let op: de toelating van granulaten verschilt per gewas

Meloidogyne naasi (graswortelknobbelaaltje)

  • Bieten, uien en zomertarwe en -gerst, en de raaigrassen zijn het meest schadegevoelig. Teel een niet-waardplant om het probleem op te lossen.

Pratylenchus penetrans

  • Teel voor een gevoelig gewas een slechte waardplant, zoals suikerbiet, spinazie of rode biet.
  • De teelt van [INVALID URL] is de meest effectieve bestrijdingsmaatregel tegen wortellesieaaltjes. De teelt heeft een meerjarig onderdrukkend effect.
  • Van Avena strigosa (Japanse haver) zijn resistente rassen beschikbaar. De teelt van dit gewas als groenbemester heeft hetzelfde effect als het zwart houden van grond. Let wel op graanopslag. Hierdoor kan het effect teleurstellend zijn.
  • Teel geen gevoelige aardappelrassen als Seresta, Starga of Aveka, maar kies een minder gevoelig ras als Festien.
  • Alleen als aanvullende maatregel kan een natte grondontsmetting onder gunstige omstandigheden de besmetting voor een deel saneren. Een grondontsmetting kan een verkeerde gewas- en rassenkeuze nooit compenseren!
  • Granulaten hebben bij zeer hoge dichtheden alleen bij volveldstoepassingen een positief effect. Granulaten doden de aaltjes niet. Ze hebben een verlammende werking, waardoor er minder schade ontstaat. Op dalgronden werken granulaten minder effectief. Let op: de toelating van granulaten verschilt per gewas.
  • Meer informatie over wortellesieaaltjes en over de keuze van groenbemesters kunt u [INVALID URL] lezen.

Vrijlevende aaltjes

  • Zorg dat een schadegevoelige teelt wordt voorafgegaan door een teelt die deze aaltjes slecht vermeerdert. Omdat de verschillende soorten Tricodoriden vaak gemengd voorkomen, is het voor een advies op maat aan te raden hiervoor uw adviseur te raadplegen.
  • Teel bij een besmetting met Paratrichodorus teres na het hoofdgewas alleen bladrammenas of gele mosterd als groenbemester. Bladrammenas heeft als bijkomend voordeel dat het tabaksratelvirus wordt teruggedrongen. Voor de andere Trichodoriden is bladrammenas niet gunstiger dan andere groenbemesters. Laat in verband met andere aaltjes in geen geval uw groenbemester de winter over staan.
  • Er zijn bij een besmetting met Paratrichodorus teres ook goede ervaringen om directe schade te voorkomen met extra organische stof in de bovenlaag. Dit om het aaltje te verstoren.
  • Wanneer het vermoeden bestaat dat de aaltjes zijn besmet met het tabaksratelvirus, kies dan een aardappelras dat weinig gevoelig is voor kringerigheid.
  • Alleen als aanvullende maatregel kan een natte grondontsmetting onder gunstige omstandigheden de besmetting voor een deel saneren. Een grondontsmetting kan een verkeerde gewas- en rassenkeuze nooit compenseren!
  • Bij hoge aaltjesdichtheden hebben granulaten een positief effect rond de opkomst. Granulaten doden de aaltjes niet. Ze hebben een verlammende werking, waardoor er minder schade plaatsvindt. Granulaten in suikerbieten zijn zelden rendabel.
  • Meer informatie treft u [INVALID URL] aan.

Stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci)

  • Teel op het betreffende besmette perceel geen gewassen meer die flinke schade kunnen oplopen zoals ui en tulp.
  • Teel geen gewassen waarop stengelaatjes zich sterk kunnen vermeerderen, zoals uien, luzerne, erwten, bonen, tulp en klaver. Ook met de teelt van matig vermeerderende gewassen, zoals aardappel, maïs, rogge, haver en peen moet worden opgepast.
  • Erwten, stamslaboon en veldboon kunnen zware besmettingen met Ditylenchus dipsaci opbouwen zonder zichtbare symptonen.
  • Hoe zwaarder de grond, des te voorzichtiger men moet zijn met de terugkeer van gevoelige gewassen op percelen waar eerder problemen mee zijn geweest.
  • Tarwe, gerst, triticale, cichorei, schorseneer, suikerbiet, rode biet, vlas, spinazie en witlof vermeerderen stengelaaltjes niet. Het is dus goed deze in het bouwplan op te nemen. Let op: in suikerbiet, rode biet, vlas en spinazie kan wel schade ontstaan.
  • Stengelaaltjes komen in haarden voor. Leg deze haarden vast en voorkom versleping naar gezonde percelen.
  • Vernietig aangetaste gewassen direct, zodat de aaltjes niet te sterk vermeerderen en gesleep wordt beperkt. Houd hierbij een bufferzone van enkele meters aan.
  • Schoon uitgangsmateriaal door ontsmetting van zaaizaad en plantgoed is bij dit aaltje cruciaal. Warm waterbehandeling wordt in de bollen en vaste planten algemeen toegepast.
  • Natte grondontsmetting kan een populatie verlagen, maar doordat stengelaaltjes tot een diepte van 70 cm kunnen voorkomen, is de werkingsdiepte onvoldoende.
  • Stengelaaltjes zijn bij de gangbare bemonsteringsmethode eenvoudig te missen. Slechts enkele aaltjes per liter grond veroorzaken in gevoelige gewassen schade. Dit betekent dat bij het aantreffen van een enkel aaltje al schade kan worden verwacht.
  • Er zijn verder geen chemische of niet-chemische grondontsmettingstechnieken bekend of beschikbaar om de populatie voldoende te beheersen.
  • Meer informatie treft u [INVALID URL] aan.