Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 10-08-2010

Aaltjesmanagement in de akkerbouw - achtergronden beheersing en bestrijding aaltjes

In dit deel van de handleiding worden de achtergronden van aaltjesbeheersing uitgewerkt.

Rassenkeuze

In de aanbevelende rassenlijst zijn resistenties van rassen tegen aaltjes vaak vermeld. Resistentiecijfers kunt u in de rassenbulletins of teelthandleidingen vinden. Voor aardappelen kunt u terecht op de website van Plantum NL (red.: vanwege een wijziging van de website op dit moment niet beschikbaar).
Door nu te kiezen voor een resistent ras worden aaltjes gelokt, maar komen ze niet tot vermeerdering. Er is dan sprake van een actieve afname.

Groenbemesters

Veel informatie over groenbemesters is bijeengebracht in de [INVALID URL]. Onderstaande tekst is een korte samenvatting van de verschillende keuzes bij het voorkomen van aaltjes.

De teelt van een groenbemester heeft in meerdere opzichten een positief effect op de bodem. Een groenbemester biedt bescherming tegen de ongunstige invloeden van regen en wind (wind- en watererosie, verslemping, uitspoeling) en is zeer gunstig voor het organische stofgehalte van de bodem.
Echter, vele groenbemesters zijn voor veel aaltjessoorten een goede gelegenheid om nog (extra) te vermeerderen na het hoofdgewas. In een gewasloze periode sterven veel aaltjessoorten af. Door de teelt van een groenbemester wordt deze periode aanmerkelijk bekort. Afhankelijk van de aanwezige aaltjessoorten en besmettingniveaus moet een heel bewuste keuze gemaakt worden uit de beschikbare groenbemesters. In sommige situaties, zeker wanneer er meerdere aaltjessoorten voorkomen en zwarte braak geen optie is, is een doodgespoten graanstoppel of een korte rogge- of bladrammenasteelt (maximaal 6 weken) de veiligste keuze.

Tot voor kort waren er voor de Trichodoride-aaltjes alleen gegevens bekend over Paratrichodorus teres. Uit het onderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de Trichodoride-aaltjes niet over één kam geschoren kunnen worden. Dat maakt de keuze van een groenbemester niet eenvoudiger. Is het Paratrichodorus teres-aaltje het potentiële probleem voor het volgende seizoen, dan wordt de keuze beperkt tot bladrammenas of gele mosterd. Zij vermeerderen dit aaltje niet of zeer weinig. Indien het tabaksratelvirus, dat door deze aaltjes wordt overgebracht, tot kwaliteitsproblemen zou kunnen leiden, gaat de voorkeur uit naar bladrammenas, dat het virus bestrijdt.
Van Paratrichodorus pachydermus is inmiddels bekend dat deze zich sterker dan Paratrichodorus teres op bladrammenas vermeerdert. Voor Trichodorus primitivus is bladrammenas zelfs een goede waardplant. De besmetting met tabaksratelvirus wordt wel verlaagd.

Voor Meloidogyne spp. kan in het geval van een besmetting met Meloidogyne hapla voor gras of rogge gekozen worden. In het geval van een besmetting met Meloidogyne chitwoodi of Meloidogyne fallax is zwarte braak of een resistente bladrammenas een veilige keuze. In het geval van een schadegevoelig volggewas, zoals aardappel, peen of schorseneer, verhoogt elke vermeerdering de kans op een misoogst.

Voor Pratylenchus is de voorkeur minder eenduidig. Tagetes patula is de ultieme groenbemester en heeft een meerjarige werking, maar moet voor het maximale effect niet later dan eind juni gezaaid worden. van Avena strigosa (Japanse haver) bestaan resistente rassen tegen Pratylenchus penetrans. Met uitzondering van Avena strigosa heeft braak duidelijk geen voorkeur boven een groenbemester bij hoge besmettingen, omdat alle gangbare groenbemesters het aaltje vermeerderen. Is een groenbemester noodzakelijk, dan is Engels raaigras of Japanse have de beste keuze. Engels raaigras moet vóór augustus gezaaid worden. Zit er in het perceel een combinatie van (Para)Trichodorus en Pratylenchus dan wordt het complex. Belangrijk is in de eerste plaats welk gewas er geteeld gaat worden en welke aaltjes hierin schade kunnen veroorzaken. Een juiste keuze is om er voor te zorgen dat schadelijke aaltjessoorten zo min mogelijk de kans krijgen om zich te vermeerderen. Levert de keuze voor elke groenbemester problemen op, houd dan de grond zoveel mogelijk zwart (mechanisch of chemisch).

Naar aanleiding van vragen uit de praktijk is een onderzoek uitgevoerd naar de vermeerdering van gele bietencysteaaltjes op groenbemesters. In opdracht van het Productschap Akkerbouw heeft het IRS dit onderzoek uitgevoerd. Daaruit kwam het volgende naar voren:

  • Sterke vermeerding: biet, bladkool, koolzaad, de "vatbare" rassen Siletta Nova (bladrammenas) en gisilba (gele mosterd). Dit betekent dat bij gebruik van deze groenbemesters de besmetting sterk oploopt en er misoogsten in bieten kunnen ontstaan.
  • Matige vermeerdering: Perzische klaver.
  • Slechte vermeerdering: Alexandrijnse klaver.
  • Geen vermeerdering en uitzieking van 80% mogelijk bij: "resistente" rassen Corporal en Terranova (bladrammenas), Achilles en Abraham (gele mosterd).
  • Het is niet bekend of een BCA-ras dat resistent is tegen het witte bietencysteaaltje, automatisch ook resistent is tegen het gele bietencystenaaltje. Bij bovengenoemde resistente bladrammenasrassen en gele mosterdrassen was dit echter wel het geval.

Bij een aantal groenbemesters zijn er verschillen in vermeerdering van aaltjes. Niet van alle groenbemesters zijn onderzoeksgegevens bekend. Voor informatie kunt u hier de groenbemesters en hun resistenties vinden.
De resistentie van en actieve afname bij groenbemesters is afhankelijk van het teeltseizoen. Wanneer de zaaitijd vroeger is dan half juli, dan noemen we het zomerbraak. De groenbemester kan zich volledig ontwikkelen en lokt meer aaltjes dan bij herfstbraak.

Rasresistenties bij groenbemesters bij zomerbraak:

SoortAaltjessoortenVermeerdering
BladrammenasMeloidogyne chitwoodi
Meloidogyne fallax

Witte bietencysteaaltje
Gele bietencysteaaltje
Niet
Niet
Actieve afname
Actieve afname
Gele mosterdWitte bietencysteaaltje
Gele bietencysteaaltje
Actieve afname
Actieve afname
Tagetes PatulaPratylenchus penetransActieve afname
Engels raaigrasPratylenchus penetransWeinig

Rasresistenties bij groenbemesters bij herfstbraak:

SoortAaltjessoortenVermeerdering
BladrammenasMeloidogyne chitwoodi
Meloidogyne fallax

Witte bietencysteaaltje
Gele bietencysteaaltje
Niet
Niet
Actieve afname 0 - 35%
Actieve afname 0 - 35%
Gele mosterdWitte bietencysteaaltje
Gele bietencysteaaltje
Niet
Niet
AstrigosaPratylenchus penetransNiet
Engels raaigrasPratylenchus penetransWeinig

Aanvullende maatregelen

In opdracht van de Stuurgroep van het Actieplan Aaltjesbeheersing heeft Wageningen UR een inventarisatie gedaan van aanvullende niet-chemische bestrijdingsmethoden. In onderstaande paragrafen worden de diverse maatregelen kort beschreven.

Natte grondontsmetting

Regelgeving
Voor grondontsmetting met middelen op basis van metam-natrium is melding bij de Plantenziektenkundige Dienst verplicht. Meer informatie is bij het LNV-loket te vinden. Als de grond ontsmet is, mag dit pas na vijf jaar weer opnieuw.

Monam (510 g/l metam-natrium)
Dit fumigant heeft een toelating als grondontsmettingsmiddel ter bestrijding van aaltjes ten behoeve van de teelt in de vollegrond van:

  • Consumptieaardappelen, fabrieksaardappelen en pootaardappelen, met dien verstande dat toepassing in een kalenderjaar waarin op de betreffende grond aardappelen worden geteeld niet mag geschieden voor de aanvang van die teelt.
  • Suikerbieten en voederbieten.
  • Aardbeien.
  • Zaaiuien, 1e-jaars plantuien, 2e-jaars plantuien, zilveruien, picklers en sjalotten.
  • Vaste planten.

Voor actuele toelatingen kunt u terect op de website van het CTGB.

Het middel dient met injectieapparatuur te worden toegediend op tenminste 10 cm diepte. Na injectie van het middel moet de grond dicht gerold worden om vervluchting te voorkomen. De actieve stof van Monam, metam-natrium, wordt omgezet in methylisothiocyanaat. Grondsoort, vochtigheid van de bodem, bodemtemperatuur en toepassingsmethodiek zijn bepalende factoren voor de effectiviteit. Kleigronden zwaarder dan 35% afslibbaar zijn niet geschikt voor toepassing vanwege de structuur, die ook een goede afdichting na toepassing van Monam belemmert.

Effectiviteit Monam tegen aaltjessoorten
Monam werkt breed tegen alle aaltjessoorten. De werking is afhankelijk van omstandigheden en heeft in grote lijnen een effect tussen 60% en 90%.
Niet-cystevormende nematoden zijn gevoeliger voor Monam.

Belangrijke aandachtspunten voor de inzet van een natte grondontsmetting zijn:

  • Gebruik bij Monam altijd een roterende spitmachine. Dit geeft de beste verdeling in de bouwvoor.
  • Zorg dat het land voor het ontsmetten goed vlak is.
  • Spit bouwvoor diep.
  • Zorg dat de afdichting goed is. De grond moet zaaivochtig zijn en gewasresten mogen geen belemmering vormen bij de afdichting.
  • Wacht bij lagere temperaturen lang (minimaal 4 weken) voordat de grond weer wordt losgetrokken.
  • Doe het altijd op basis van recente aaltjesanalyses. Voor vrijlevende aaltjes betekent dit dat de situatie kort voor het moment van ontsmetten in beeld moet zijn.
  • Voor een goed resultaat is het belangrijk om het juiste moment in de vruchtwisseling hiervoor te kiezen.
  • Zet bij vrijlevende aaltjes geen natte grondontsmetting voor een gewas dat weinig schade kan ondervinden maar wel de betreffende aaltjessoorten kan vermeerderen.
  • Als bestrijdingsmaatregel van AM is het belangrijk dat dit in het schema past. Bedenk dat deze maatregel een jaar later niet nogmaals ingezet kan worden.
  • Zet een natte grondontsmetting vooral in voor de teelt van een schadegevoelig gewas.

Grondbehandeling met granulaten

Mocap (ethoprofos)
Mocap 20GS is toegelaten in aardappelen tegen alle aaltjes. In lelie is het toegelaten tegen Pratylenchus penetrans.

Nemathorin (fosthiazaat)
Nemathorin 10G is toegelaten in aardappelen tegen Globodera spp., Meloidogyne spp., Pratylenchus spp. en Trichodoriden. In lelie is het toegelaten tegen Pratylenchus penetrans.

Vydate (oxamyl)
Vydate 10G is toegelaten in aardappelen tegen Globodera spp., Meloidogyne spp., Pratylenchus spp. en Trichodoriden. In lelie is het toegelaten tegen Pratylenchus penetrans. In suikerbieten is het toegelaten tegen Heterodera spp., Meloidogyne spp. en Trichodoriden. In wortelen is het toegelaten tegen Pratylenchus spp., Meloidogyne spp. en Trichodoriden. In spruitkool is het toegelaten tegen Heterodera spp.

Effectiviteit granulaat tegen aaltjessoorten
Granulaten zijn beperkt inzetbaar om aaltjes te bestrijden:

  • Zowel opbrengstschade als kwaliteitsschade kan niet worden voorkomen, maar wel beperkt.
  • Bij hoge besmettingen zijn alleen volveldstoepassingen rendabel.
  • De verdeling van granulaat is erg belangrijk. Volveldstoepassingen inwerken met een roterende spitmachine heeft de voorkeur.
  • De juiste dosering en toepassing zijn belangrijk voor het rendement van de behandeling.
  • Bij aardappelcysteaaltjes kunnen granulaten in volveldstoepassingen de vermeerdering afremmen.
  • Kwaliteitsschade, zoals knobbelvorming door M. chitwoodi en tabaksratelvirus via Trichodorus kan niet worden voorkomen, maar wel beperkt. In de praktijk werken ze bij hoge besmettingen onvoldoende tegen knobbelvorming en tabaksratelvirus.
  • Granulaten in suikerbieten zijn zelden rendabel.

Biologische grondontsmetting

Anaërobie

Bij anaërobie wordt per hectare 40 ton vers, gemakkelijk afbreekbaar plantmateriaal (bijvoorbeeld gras) egaal door de teeltlaag gemengd. De grond wordt aangedrukt en beregend en vervolgens afgedekt met plastic. Binnen enkele dagen is de teeltlaag zuurstofloos. Voor een goede effectiviteit tegen bodemorganismen moet de zuurstofloosheid tenminste 6 weken duren. Het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans kan volledig worden bestreden met deze methode. In proeven bleek geen verschil te zijn in effectiviteit tussen anaërobe compostering onder water of onder plastic.

Inundatie

Door het onder water zetten van een perceel wordt de zuurstoftoevoer afgesneden en wordt de grond door allerlei processen uiteindelijk zuurstofloos. Acht weken inundatie is voldoende om de meeste plantparasitaire aaltjes te doden zoals Pratylenchus penetrans en Meloidogyne spp. De effectiviteit tegen Trichodoride aaltjes is zeker geen 100% en ook het risico op de overdracht van tabaksratelvirus blijft na inundatie aanwezig. Ditylenchus destructor wordt niet bestreden. De minimale bodemtemperatuur voor een efficiënte behandeling is 17ºC. Voor cysten was een temperatuur van 22ºC beter dan een temperatuur van 17ºC. Aandachtspunt is de grond die gebruikt wordt om de dijkjes op te bouwen. In deze grond worden de aaltjes immers niet bestreden en bij beëindigen van de inundatie kan vanuit deze grond herbesmetting plaatsvinden. Tegen zowel schimmels als onkruiden werkt inundatie selectief. Dat wil zeggen tegen het ene wel en tegen het andere niet. Inundatie werkt wel tegen akkerdistel, klein hoefblad, kweek en aardappelopslag, matig tegen akkerkers (kiek) en niet tegen zaadonkruiden, paardestaart, heermoes en knolcyperus. Inundatie werkt wel tegen Sclerotinia bulborum (zwartsnot), Sclerotinia sclerotiorum (Sclerotiensnot), Botrytis (vuur), Rhizoctonia tuliparum (kwade grond) en niet tegen Stromatinia gladioli (droogrot), Pythium spp. (wortelrot), Rhizoctonia solani (lakschurft), Sclerotium ceptivorum (witrot) en Fusarium (zuur, bol-, knolrot).

Inundatie kan goed gebruikt worden om cysten in sorteergrond af te doden voordat deze grond wordt teruggebracht op het perceel. Stort de grond hiervoor in een met plastic beklede greppel en zet hier water op. Zorg ervoor dat alle grond onder water staat en laat de grond minimaal 3 maanden staan bij voldoende hoge temperaturen. Na het sorteren de winter over laten staan en dan in het voorjaar weer uitrijden is niet voldoende, omdat de temperatuur in deze periode te laag is. Hoewel nooit onderzocht, is het de verwachting dat ook wortelknobbelaaltjes een dergelijk lange inundatietermijn niet zullen overleven.

Laat u goed informeren over de technische aspecten van het inunderen, zoals egaliseren en het aanleggen van dijken, dijkdoorbraak voorkomen, afstoppen van de drainage en de afvoer van het water na afloop van het inunderen. Inunderen is voor grootschalige toepassing te duur.

Biofumigatie

Biofumigatie bestaat uit het onderwerken van gewassen die toxische verbindingen bevatten of vormen bij het onderploegen. Na het onderwerken moet de grond goed worden afgedicht. Omdat verreweg het meeste werk aan biofumigatie met kruisbloemigen gedaan is uit het geslacht Brassica en verwante geslachten, wordt het begrip biofumigatie soms beperkt tot het gebruik van deze planten. Maar ook andere gewassen kunnen op dezelfde manier ingezet worden. Wanneer het ingewerkte organisch materiaal ook nog wordt afgedekt met gasdicht folie spreekt men van biologische grondontsmetting.

Een voldoende hoge bodemtemperatuur is voor het resultaat erg belangrijk. Dit betekent dat deze toepassing in de zomermaanden moet plaatsvinden. Het afdichten van de grond met gasdicht folie zal de werking sterk verbeteren. Daarnaast is het van belang om biofumigatiegewassen te telen die zelf geen waardplant of resistent zijn tegen de te bestrijden aaltjes. Hierdoor vindt er geen opbouw van de te bestrijden populatie plaats. Alles wat niet wordt opgebouwd hoeft immers ook niet worden afgebroken.

  • Het mechanisme werkt niet via doding van belangrijke bodempathogenen, maar via verbetering van de bodemgezondheid/bodemkwaliteit.
  • Innovaties bij groenbemesters (productie van gunstige stoffen en resistenties) en techniek (inwerken en timing) moeten de werking van Biofumigatie verbeteren.
  • Biofumigatie levert op dit moment te weinig perspectief op voor de akkerbouw. De methode is niet praktijkrijp qua uitvoering en kosten.
  • Een praktische toepassing is van belang om een alternatief te hebben voor de natte grondontsmetting als de toelating van metam-natrium wordt beëindigd.

Vanggewassen

Tagetes als vanggewas voor Pratylenchus penetrans
Al in 1957 is er melding gemaakt van het bestrijdende effect van [INVALID URL] op Pratylenchus penetrans. In de endodermis van Tagetes komt de stof α-terthienyl voor, die kan worden omgezet in een voor aaltjes dodelijke stof. Alleen aaltjes die doordringen tot de endodermis zetten dit omzettingsproces in gang. De teelt van Tagetes is daarom niet effectief tegen alle aaltjes. Let wel op de aanwezigheid van Trichodoride aaltjes. Er zijn sterk wisselende resultaten en veel onduidelijkheden over de vermeerdering van Trichodoride aaltjes op Tagetes. Wel zijn er uit onderzoek sterke aanwijzingen dat de vermeerdering van Paratrichodorus pachydermus gering is. Niet alle Tagetes-soorten hebben een even effectieve dodelijke werking tegen Pratylenchus penetrans. Tagetes minuta en Tagetes erecta werken minder effectief tegen Pratylenchus penetrans dan Tagetes patula. Het effect van de teelt van Tagetes patula op het populatieniveau van Pratylenchus penetrans is langeren dan van een chemische grondontsmetting.

Raketblad als vanggewas voor aardappelcysteaaltjes
Uit een screening van negentig niet knolvormende Solanaceae op lokken van en resistentie tegen aardappelcysteaaltjes kwam Solanum sisymbriifoloium (raketblad) als veelbelovend gewas naar voren, omdat het een goede lokking van de larven combineerde met een volledige resistentie. Solanum nigrum vertoont ook lokking, maar is veel minder tolerant tegen hoge dichtheden aardappelcysteaaltjes. Bovendien kan S. sisymbriifolium beter tegen nachtvorst. In [INVALID URL] bleek dat S. sisymbriifolium een lokken van 60% tot 80% veroorzaakt. Dit is inclusief de sterfte die al van nature plaatsvindt in een niet-aardappeljaar (varierend van 50% in het eerste jaar na aardappel tot 30% in de jaren daarna). In veldproeven en op praktijkpercelen blijkt de extra lokking boven op de natuurlijke sterfte vaak tegen te vallen. Teel daarom geen raketblad in het eerste jaar na een vatbaar aardappelras.

Raketblad moet voor een optimale ontwikkeling vanaf half mei gezaaid worden. Het heeft een langzame beginontwikkeling, waardoor onkruid een groot probleem is. Voor het gebruik van raketblad als lokgewas gelden de volgende voorwaarden:

  • Er moeten voldoende planten aanwezig zijn (minimaal 9-10 planten/m2);
  • Het gewas moet zich voldoende tijdig ontwikkelen (i.v.m. lokken van cysten) om het beoogde bestrijdingseffect te kunnen realiseren.

Aardappel als vanggewas voor aardappelcysteaaltjes
Wanneer [INVALID URL] geteeld wordt, kan een afname van de populatie bewerkstelligd worden die gelijkwaardig is aan een chemische grondontsmetting. Maximale afnames in de bovenlaag van 78% tot 92% zijn gemeten bij een teeltduur van 37 tot 47 dagen. Dit is inclusief de sterfte die van nature plaatsvindt in een niet-aardappeljaar (variërend van 50% in het eerste jaar na aardappel tot 30% in de jaren daarna). Teel daarom geen aardappel als vanggewas in het eerste jaar na een vatbaar aardappelras. Bij een bodemtemperatuur onder 10ºC vindt er geen lokking plaats. Doding met glyfosaat is de enige juiste methode om het vanggewas snel volledig dood te krijgen voordat vermeerdering plaatsvindt. Gebruik wel een resistent ras, zodat er niet direct problemen ontstaan als de gewasdoding tegenvalt.

Voorwaarden aardappel als vanggewas:

  • Uitvoering is alleen toegestaan in het voorjaar.
  • Het gebruikte pootgoed voldoet aan de eisen van wet- en regelgeving (incl. PA-verordeningen).
  • Teelt is uitsluitend toegestaan op bedden of vlakvelds (geen ruggenteelt!). Zorg voor een regelmatige verdeling van de planten, met een dichtheid van minimaal 9 planten per m2.
  • Het vanggewas moet uiterlijk op de 40e dag na poten door middel van een behandeling met glyfosaat worden gedood.
  • Op het perceel rusten geen andere besmetverklaringen (bijvoorbeeld bruinrot) dan die van aardappelmoeheid.
  • Het besmette perceel ligt niet in een zogeheten aardappelverbodsgebied (PA-verordening).

Let op: Een tussentijdse teelt van aardappel als vanggewas kan een overtreding van de AM-verordening van het PA zijn. Formeel dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het PA. Klik hier voor meer informatie.

Bladrammenas en gele mosterd als vanggewas voor bietencysteaaltjes
Bladrammenas (Raphanus sativus) en gele mosterd (Sinapsis alba) zijn in principe waardplant voor bietencysteaaltjes. In 1981 is over het eerste resistente ras gepubliceerd. Inmiddels zijn alle rassen op de Nederlandse rassenlijst resistent, waardoor een afname van de aaltjespopulatie bewerkstelligd kan worden, mits het gewas voldoende vroeg gezaaid kan worden. Bij zaai na 1 augustus is de teeltduur echter te kort om voor een sterke afname van de populatie te zorgen. Er zijn ook nieuwe ontwikkelingen op dit gebied met een oliehoudende Brassica-soort; Eruca sativa spp. oleifera. Dit gewas is in Italië in onderzoek, omdat het de teelt van het gewas voor de mosterdolieproductie combineert met een goede aaltjesbestrijding, zoals die van resistente bladrammenas en gele mosterd.

Compost en andere organische toevoegingen

In de literatuur wordt in het algemeen een positief effect gemeld van organische toevoegingen op bodemgezondheid, bacterie- en schimmelziekten. In Nederland heeft het onderzoek naar compost tegen nematoden al een lange geschiedenis. Zo is bijvoorbeeld het gebruik van verschillende typen compost tegen Trichodoride-aaltjes en de overdracht van tabaksratelvirus in verschillende gewassen onderzocht. Het bleek dat alle onderzochte composttypen in staat waren de migratie van de nematoden naar de waardplant sterk tot zeer sterk te remmen. De effecten in het veld waren kleiner, hoogstwaarschijnlijk omdat de periode van bescherming van de planten door de compost te kort was. Op dit moment wordt het gebruik van organische mest aangeraden als maatregel tegen Trichodoriden.
In potproeven bleek een grote reeks aan organische toevoegingen te werken tegen aaltjes. De tijdsduur van het effect was beperkt tot enkele weken en de effectgrootte fluctueerde rond 50%. In deze proeven en in sommige veldproeven kon een verband aangetoond worden tussen stimulering van de bodemademhaling en onderdrukking van aaltjes. Het bleek dat goede, uitgerijpte compost met een hoge stabiliteit het minste effect had op zowel de bodemademhaling als de nematoden. Van enkele speciale composten, die het bodemleven zouden moeten stimuleren en daardoor de plantenparasitaire nematoden onderdrukken, is geen duidelijk positief effect gevonden. Een compostgift is ook onderzocht als behandeling in twee grootschalige veldproeven waarin geprobeerd is bodemweerstand tegen wortellesieaaltjes en wortelknobbelaaltjes te stimuleren. In één van de twee proeven werd gevonden dat compostgift inderdaad de bodemweerstand significant verhoogde (dat wil zeggen dat er minder van de aanwezige aaltjes ook daadwerkelijk de plant bereikten). Op het andere proefveld werd geen significant effect van compost gevonden, maar dit kan te wijten zijn aan het feit dat er in dit veld al een hoge bodemweerstand aanwezig was, waardoor het extra effect van compostgift niet goed te bepalen was.

Compost of andere organische toevoegingen zijn niet moeilijk in te passen in een bestaande bedrijfsvoering. Veel telers gebruiken al compost of andere toevoegingen om het organisch stofgehalte van de grond op peil te houden, de bodemstructuur te verbeteren of als alternatieve meststof. Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat compost en andere organische toevoegingen waarschijnlijk nuttig zijn als onderdeel van een maatregelenpakket ter beheersing van aaltjes. Op grond van de literatuur lijkt het onwaarschijnlijk dat compost een soortgelijke rol zal gaan vervullen als de chemische grondontsmettingsmiddelen. Hiervoor is de gerapporteerde effectiviteit te laag (voor zover het om realistische hoeveelheden compost gaat).